Burgers hebben de eerste stappen gezet om een referendum af te dwingen. Maar waarom is daar zo weinig aandacht voor, vraagt Joop van Holsteyn zich af.
Het blijft lastig, zoiets nieuws als een referendum in Nederland. Toen het ruim een jaar geleden wettelijk mogelijk werd om een landelijk raadgevend referendum te organiseren, was daar in de media niet of nauwelijks aandacht voor. Die mogelijkheid werd praktisch effectief vanaf 1 juli 2015. Vanaf dat moment konden kiesgerechtigde burgers via dit middel proberen aan de democratische bel te trekken.
Of zij dat vervolgens zouden doen, was een beetje de vraag. Niet alleen omdat die nieuwe wet zo weinig aandacht kreeg, terwijl het wel degelijk ging om een wezenlijke uitbreiding van het democratische arsenaal van burgers. Maar vooral omdat het verleden weinig hoopgevend was. Nederland kende eerder een wettelijke voorziening, de zogeheten Tijdelijke referendumwet, maar deze wet verliep op 1 januari 2005 zonder dat er ook maar één keer gebruik van was gemaakt. Het referendum over de zogenaamde Europese Grondwet van 2005 was apart geregeld, voor een eenmalige volksraadpleging. En de uitslag van precies dat referendum smaakte bij een groot deel van de gevestigde politieke elite zacht gezegd niet naar meer, integendeel.
Maar de Wet raadgevend referendum kwam er, al had het een mooi poosje geduurd. En verdraaid, er is reeds gebruik van gemaakt! Met nogmaals opmerkelijk weinig aandacht in de media. In een persbericht van 13 augustus op de website van de Kiesraad wordt echter keurig melding gemaakt van het nieuws, want nieuws is het. ‘Er zijn meer dan tienduizend geldige verzoeken ingediend voor het houden van een referendum over de wet tot goedkeuring van een Associatieovereenkomst met Oekraïne. Daarmee gaat deze wet door naar de volgende, definitieve fase’, aldus het bericht.
Bron: Burgercomité EU